Aegidius (Gilles) DE WITTE
Biblia Sacra, 1717
Theodorus vanden Eynden, Utrecht
Kerkhistorische achtergrond
De historische achtergrond van de Bijbelvertalingen van Gilles de Witte, Andreas van der Schuur en Philippus Laurentius Verhulst speelt zich af binnen het kader van het zogenaamde jansenisme, een augustinianistische stroming binnen het katholicisme in de 17de en 18de eeuw.
Van de Leuvense hoogleraar en bisschop Cornelius Jansenius (1585-1638) verscheen een commentaar over het gedachtengoed van de kerkvader Augustinus. Onder meer Jansenius’ interpretatie over de ‘genadeleer’ werd als afwijkend bestempeld en door Jezuïeten fel bestreden. Veroordelingen vanuit Rome in de vorm van pauselijke bullen volgden elkaar op. Het Franse klooster Port-Royal des Champs speelde een sleutelrol in het verzet tegen deze veroordelingen en werd met figuren als Antoine Arnould en Blaise Pascal een kweekvijver voor het jansenisme.
De Bijbel en het jansenisme
Port-Royal bepleitte toegang voor leken en vrouwen tot vertalingen van de Bijbel en de liturgie en distantieerde zich hiermee van het officiële rooms-katholieke standpunt inzake Bijbelvertalingen in de volkstaal en persoonlijk Bijbellezen. Volgens Port-Royal was het lezen van de Bijbel in de volkstaal niet alleen een recht, maar ook een plicht.
De vertalingen vanuit Port-Royal veroorzaakten dan ook een breuk met de strenge posttridentijnse gedragslijn van de Roomse Kerk. De gebroeders Antoine en Isaac le Maistre (de Sacy) publiceerden in 1667 een Franse vertaling van het Nieuwe Testament. Vertaald uit de Griekse brontekst met behulp van de Latijnse Vulgaat. Volgens het titelblad een publicatie van Gaspard Migeot uit Mons (Bergen), maar feitelijk was het uitgegeven door Daniel Elzevier uit Amsterdam. Hoewel de ‘vertaling van Mons’ steun kreeg van de aartsbisschop van Cambrai en de bisschop van Namen, volgden in 1668 en 1679 veroordelingen vanuit Rome. De vertaling bleef niettemin bijzonder populair en in 1776 verscheen zelfs de 25ste oplage!
De polemische traktaten uit Port-Royal vonden dus ook weerklank in de Lage landen. Johannes van Neercassel, apostolisch vicaris van de Rooms-Katholieke Kerk in Holland, was een overtuigd medestander van het jansenisme. In een aantal publicaties toonde hij zich een voorvechter van Bijbellezing in de volkstaal. Hij was van mening dat Bijbellezen geloofsversterkend is, voor religieuze afvalligheid behoedt en het zelfs de terugkeer van protestanten naar de roomse kerk laagdrempelig zou maken.
Onder de anti-jansenistische tegenstanders bevond zich Martinus Steyaert, een collega-hoogleraar aan de theologische faculteit in Leuven. Steyaert vond een invloedrijke ondersteuning in de persoon van Humbert-Guillaume de Precipiano, bisschop van Brugge. Toen deze in 1691 aartsbisschop van Mechelen werd, zou hij het verbod op het Bijbellezen in zijn diocees sterk doordrukken. Hierdoor ontstond een stevig conflict met Gilles de Witte, die datzelfde jaar als pastoor in Mechelen zou aftreden en in ballingschap wegtrok naar Emmerik.
Gilles de Witte en het jansenisme
Wie was Aegidius of Gilles de Witte? Wat was de aanleiding tot zijn ontslag als pastoor en zijn ballingschap? Gilles werd op 21 februari 1648 in Gent geboren. Aan de Leuvense universiteit studeerde hij filosofie en theologie, samen met Martinus Steyaert waar hij een hechte vriendschap mee ontwikkelde. Met een licentie in de theologie op zak trok De Witte in 1674 naar Parijs en onderzocht daar de opvattingen van Port-Royal. Hij kwam tot de overtuiging dat de doctrine van Augustinus de grondbeginselen van het katholieke geloof zouden moeten zijn. In 1679 vertrok hij weer naar Leuven en ontving daar een priesterwijding. Naar het ideaal van Port-Royal koos hij voor een ascetisch, teruggetrokken bestaan om zich als kamergeleerde volledig toe te leggen op wetenschap, schriftstudie en devotie.
De Witte als Bijbelvertaler
In 1684 liet hij zich door de aartsbisschop, Alphonse de Berghes overhalen om pastoor en deken van Mechelen te worden. Op dat ogenblik werd De Witte al tot de jansenisten gerekend en was hij met de jezuïeten geregeld verwikkeld in een polemische pennenstrijd. Ook zijn voormalige vriend Martinus Steyaert wierp zich in de controverse en ontwikkelde zich tot één van de grootste vijanden van De Witte en een fel bestrijder van zijn ideeën.
De Witte kreeg steun van De Berghes, maar toen zijn positie werd overgenomen door Humbert-Guillaume de Precipiano verdween deze bescherming. Toen De Witte rond 1690 toestemming vroeg tot publicatie van zijn volkstalige vertaling van het Nieuwe Testament weigerde De Precipiano dit. Deze reactie was te verwachten, want hij had eerder als bisschop van Brugge een pastoor geschorst omdat deze zijn parochianen had aangezet tot het lezen van de Bijbel in de volkstaal. De Precipiano reageerde met een bekrachtigend decreet dat leken verbood om de Bijbel in de volkstaal te lezen, tenzij daartoe een geschreven toelating was verleend door de lokale bisschop of inquisiteur. Bovendien werd de veroordeling van het Franstalige en jansenistische ‘Nouveau Testament de Mons’ herhaald. Het conflict met De Precipiano was de aanleiding voor De Witte om in 1691 zijn ontslag te nemen als pastoor van Mechelen en in ballingschap uit te wijken naar Emmerik, dat kerkelijk tot het district Utrecht behoorde.
Het Nieuwe Testament in Emmerik
Hoewel hij door zijn landgenoot Andreas Van der Schuur uitgenodigd was om naar Emmerik te komen, ontving De Witte geen hartelijk onthaal. Hij scheen een stug karakter te hebben wat bij kerkelijke autoriteiten vaak ergernis veroorzaakte. In zijn nieuwe verblijfplaats bleef De Witte ermee doorgaan zijn jansenistische standpunten te verdedigen. Ondertussen bleef hij ook aan zijn vertaling van het Nieuwe Testament werken. Die werd voltooid en in 1696 anoniem gepubliceerd bij Florentius Abbema in Emmerik.
Vanuit anti-jansenistische hoek kwam er een golf van kritiek. Vooral omdat de vertaling te fel gekleurd werd naar de vertaling van Mons en te veel afweek van de Latijnse Vulgaat. Onder meer de weergave van Mattheüs 16:18: ‘Gij draagt de naam van een rots, en op deze rots zal ik mijn kerk bouwen’, veroorzaakte zware kritiek. Maar volgens De Witte deed deze vertaling recht aan de werkelijke betekenis van Jezus’ woordspeling Petrus/petra.
De complete Bijbel in Utrecht
De strijdlust van De Witte werd regelmatig geprikkeld om in theologische kwesties de handschoen op te nemen en zich vol in de discussie te werpen. In 1713 zette hij uiteindelijk een punt achter de controversen om zich onverdeeld te kunnen toeleggen op zijn vertaling van het Oude Testament.
Zijn complete Bijbelvertaling kwam in 1717 gereed en werd in 2 foliodelen uitgegeven door Theodorus vanden Eynden in Utrecht. In de Utrechtse kerk werd de uitgave over het algemeen genomen positief onthaald. Toch werd door de vertaling van bepaalde teksten op gevoelige, godsdienstige tenen getrapt. Sommige priesters stoorden zich bijvoorbeeld aan de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘roeach’ door ‘wind’, terwijl dit traditioneel met ‘Gods geest’ of heilige geest’ weergegeven wordt. Wat de vertaling verder typeert is het Zuid-Nederlands idioom waaruit de Vlaamse afkomst van De Witte blijkt.
Ook bij het vertalen van het Oude Testament heeft De Witte zich niet strikt gehouden aan de Latijnse Vulgaat, zoals onder meer blijkt uit het gebruik van de Godsnaam in de vorm van ‘JOVA’, in kapitale letters (Exodus 6:3, zie Godsnaam in Bijbels). Volgens de verklarende ‘Aanteekeningen’ bij dit vers is ook ‘Jehova’ een gebruikelijk alternatief. De Latijnse Vulgaat geeft de vier letters van Gods naam (JHWH) weer met ‘Dominus’ of ‘Heer’. In het voorwoord wordt toegelicht dat voor de vertaling de Vulgaat als uitgangspunt werd gevolgd, maar met gebruikmaking van de Hebreeuwse en Griekse brontekst. Verder benadrukt De Witte dat hij geen voorstander was van een woord-voor-woord-vertaling omdat elke taal zijn eigen karakteristieken heeft. Hij was van mening ‘dat men de H. Schiftuur groot ongelijk doet, als men se na ’t geluydt van d’Hebreeuwsche spreek-wijzen oft tael-eygenschappen altijdt letterlijk wilt vertalen’.
Ontvangst en veroordeling
Van meet af aan werd de uitgave van het Nieuwe Testament fel bestreden. Vooral onder impuls van de franciscaan Henricus de Bukentop en de eerder genoemde Martinus Steyaert die in 1691 vicaris-generaal van het bisdom ’s Hertogenbosch geworden was. De voornaamste klacht was dat het kerkelijk veroordeelde ‘Testament van Mons’ gevolgd was ten koste van de Vulgaat. De Witte zelf prees deze vertaling en deed er niet geheimzinnig over dat hij ze veelvuldig geraadpleegd had. Uiteindelijk werd De Witte’s Nieuwe Testament uit 1696 op de Index gezet en een officiële kerkelijke veroordeling volgde op 22 juni 1712.
Dit decreet van het ‘Heilige Officie’ was niet louter symbolisch. Willem van Roost, een kanunnik en priester uit Mechelen, haalde zich een zware veroordeling op de hals toen hij het lezen van De Witte’s vertaling aan vrouwen aanbevolen had. Hij werd in 1728 door de kerkelijke autoriteiten tot ketter verklaard, geëxcommuniceerd en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar. Verrassend genoeg bleef de vertaling van het Oude Testament buiten schot. Gedeelten eruit werden zelfs gebruikt voor kerkelijk goedgekeurde perikopenboeken.