Keulse Bijbel
Alexander Blanckart Carmelit
Jasper van Gennep – Keulen, 1548
Er zijn “sommige onderkruypers [die] op handen hadden desgelijks werk buyten ’s landts te doen printen” (zie voorwoord Leuvense Bijbel, 1548). Op deze manier zette Nicolaas Van Winghe zich af tegen het Keulse initiatief tot een katholieke Bijbelvertaling. Met de ‘onderkruipers’ bedoelde hij de auteurs van de Keulse Bijbel. Een vertaling die uiteindelijk twee maanden eerder dan zijn Leuvense tegenhanger op de toonbank lag.
De in Utrecht geboren karmeliet Alexander Blanckart was kapelaan in Keulen. Zijn opdrachtgever, George van Egmond, bisschop van Utrecht, verzocht hem de gangbare Bijbel te corrigeren en te verbeteren naar de ‘onvervalste’ Latijnse Vulgaattekst. Met de zegen van de Keulse theologische faculteit en de assistentie van Johannes Spryngell van Mechelen, werkt Blanckart aan een revisie. Aanstootgevende woorden en uitdrukkingen worden wel zorgvuldig bijgewerkt, maar tot een echt ingrijpende ‘renovatie’ van de oude Bijbel komt men niet. Pas vijf weken vóór de officiële goedkeuring van de Keulse Bijbel beschikken de vertalers over een nieuwe Vulgaattekst en Leuvense corrigeerlijst. Wegens gebrek aan tijd komen zij niet toe aan een grondige revisie. De Keulse Bijbel bleef beperkt tot een gefilterde Vorstermanbijbel waarbij de bewerkers een vloeiender stijl in de tekst voor ogen hadden. Hier en daar zijn zelfs invloeden te bespeuren van de Luthertekst via de Liesveltbijbel. De Keulse Bijbel was echter geen lang leven beschoren – het is bij deze eerste en enige druk uit 1548 gebleven.