DE HEILIGE SCHRIFT
In opdracht van de apologetische vereniging “Petrus Canisius”
R.K. Boek-Centrale, Amsterdam
1939
Primeur
De Petrus Canisiusvertaling was een revolutionaire primeur onder de Katholieke Bijbelvertalingen. Het was namelijk de eerste vertaling die niet de Latijnse Vulgaat als bron had, maar hij was vertaald vanuit de grondteksten.
Het initiatief werd genomen door de Apologetische Vereniging Petrus Canisius. In 1906 verscheen ‘De Heilige Evangeliën en de Handelingen der apostelen’. Het kwam bekend te staan als het Canisiusbijbeltje. Er hebben vier vertalers aan deze vijf Bijbelboeken gewerkt. Het complete Nieuwe Testament verscheen in 1929. Het Oude Testament verscheen in vier delen (1937-1939). Een zestal vertalers stond onder leiding van R. Jansen, die men in het vertaalproject een te grote dominantie verweet. Hij verbeterde de vertaling van de anderen en drukte zo zijn eigen stempel op het geheel. Hoewel dit weerstand opriep heeft het tot grotere homogeniteit van het eindresultaat geleid. Een totum-editie verscheen in 1939. Daarna volgden nog tientallen, veelal ongewijzigde herdrukken.
Werkwijze
Er wordt geen verantwoording gegeven van de vertaalmethode. In het Lectori Salutem (L.S.) staat wel het doel, namelijk ‘de meer ontwikkelde katholieken in de gelegenheid stellen, Gods Woord in hun moedertaal te lezen, te smaken en te begrijpen; door het Bijbellezen groter toenadering te krijgen met onze andersdenkende broeders’. In ‘De Heilige Evangeliën en de Handelingen der apostelen’ (1906) staat dat Griekse tekstuitgave van F. Brandscheid is gebruikt. Later worden de bronteksten niet meer genoemd. De bewerkers stellen alleen: “Toch meenden wij het Woord Gods nauwkeuriger en duidelijker te kunnen weergeven door een onmiddellijke vertaling uit de grondteksten, dan door een vertaling van de Latijnse tekst, die zelf reeds een vertaling is”.
Pas later is hij Petrus Canisiusvertaling gaan heten, vernoemd naar de Nederlander Petrus Canisius (1521-1597), geboren als Peter Kanis. Hij was een Nijmeegse theoloog en de eerste Nederlandse jezuïet. Hij bezocht het Concilie van Trente (1545-1563), waar werd vastgesteld dat de Vulgaat de standaardtekst van de Heilige Schrift moet zijn. Hij schreef heel wat catechismussen, waarvan de beroemdste, ‘Summa Doctrinae Christianae’, in vele talen werd vertaald en ontelbare uitgaven kent.
Karakter
Over het algemeen staat de Petrus Canisiusvertaling bekend om zijn licht archaïsch taalgebruik. Persoonsnamen zijn behoorlijk onderscheidend weergegeven. Naast de schrijfwijze Jesus, eindigen veel namen op een s in plaats van een a. Bijvoorbeeld: Isaias in plaats van Jesaja en Zakarias in plaats van Zacharia. De vertaling volgt de Vulgaat waar het termen betreft als bisschop, priester, en zalig. De Bijbelboeken zijn in groepen ingedeeld. Bijvoorbeeld: ‘De Geschiedkundige Boeken’ (Genesis – Ester), ‘De Brieven van den H. Paulus’ (Romeinen – Filemon) en ‘De Katholieke Brieven’ (Jakobus – Judas). Elke groep heeft een algemene inleiding, maar ook per Bijbelboek. Als voorbeeld de indeling van Romeinen. Het begint met een proloog. Daarna is het thematisch onderverdeeld in een Leerstellig gedeelte, een Vermanend gedeelte en een Slot. Elk van deze delen zijn ook weer onderverdeeld.
De voetnoten of aantekeningen ondersteunen de Katholieke leerstellingen en zijn minder gebaseerd op nieuw wetenschappelijk onderzoek. In het L.S. staat: ’in de aantekeningen worden hoofdzakelijk die bijbelteksten verklaard, welke op godsdienstig en zedelijk gebied aan sommige lezers moeilijkheden zouden kunnen brengen’. Een voorbeeld van zo’n aantekening is bij 1 Timotheüs 2:15: “Toch zal zij zalig worden door het baren van kinderen”, is: “Een heerlijke les en troost voor onze tijd”. Uitgebreide aantekeningen zijn te vinden bij Deuteronomium 23 waar alle feestdagen worden genoemd, van de Nieuwemaan tot het Jubeljaar.
Godsnaam
In de weergave van de Godsnaam kreeg Jahweh de voorkeur boven Jehovah, geheel in de tijdsgeest van de eerste helft van de 20e eeuw. Bepalend voor die keuze was ‘diep ontzag voor de Godsnaam, die ons door bijzondere openbaring bekend werd’, zo luidt het Voorwoord. De Canisiusvertaling volgde hiermee dezelfde vocalisatie als de Leidse vertaling uit 1899 (‘Jahwe’). Men koos bewust voor een weergave waarbij de vier medeklinkers van het Tetragrammaton behouden zou blijven, zonder rekening te houden met de Joodse gevoeligheden in het gebruik van Gods Naam. Vervangingen met ‘Heer’ of ‘De Naam’ werden beschouwd als een rabbijns, geen authentiek oudtestamentisch gebruik.
Naast de kritiek van en over de vertalers zou de Septuaginta onvoldoende kritisch gevolgd zijn en sommigen vonden de aantekeningen (te) apologetisch en stichtelijk. Verder is de vertaling geruisloos ontvangen. De Petrus Canisiusvertaling is in 1975 opgevolgd door de Willibrordvertaling. Toch bleven er tot in de jaren-90 (pocket-)uitvoeringen, soms verkort, verschijnen bij Uitgeverij Het Spectrum omdat sommigen de Willibrordvertaling te oecumenisch vonden.