SYNODALE VERTALING
Het Nieuwe Testament, 1868
J. Brandt, Amsterdam / J. Enschedé, Haarlem
Tegen het midden van de 19de eeuw waren er binnen de protestantse kerken verscheidene inspanningen geleverd om een nieuwe vertaling aan te bieden. De inzet was tot nu toe beperkt gebleven tot particuliere ondernemingen. Maar de Statenbijbel kon als huis- en kerkbijbel niet van de troon gestoten worden.
Toch werd een nieuwe poging gedaan in de 19de eeuw. Maar nu trok het hoogste kerkelijke orgaan zich de zaak aan. Een vorig verzoek van het Nederlands Bijbelgenootschap om een herziene Statenvertaling te brengen was afgewezen. De synode van de Hervormde Kerk nam in 1850 de beslissing werk te maken van een nieuwe Bijbelvertaling. Er werd een commissie samengesteld van vertalers die behoorden tot de theologische faculteiten van Groningen en Leiden. Het werk vorderde echter traag en moeizaam. Wat later legde de faculteit van Groningen het werk neer omdat zij het oneens was over de vertaalmethode voor het Oude Testament. Het werk werd in 1864 definitief neergelegd. Uiteindelijk werd het afgewerkte Nieuwe Testament in 1866 aan de synode aangeboden. Hoewel men tevreden mocht zijn over het eindresultaat, heeft de Synodale vertaling zich geen plaats in de hervormde kerk weten te verwerven. Niet in het minst door de gehechtheid van het volk aan de Statenvertaling. Hoewel de ‘nieuwe vertaling’ probeerde zo getrouw mogelijk aan te sluiten bij de Statenvertaling, zou ze langzaam een stille dood sterven. In 1881 verscheen een tweede en tegelijk ook laatste druk. In de voetnoot bij Mattheüs 1:21 wordt de naam ‘Jezus’ vertaald met: “Jehova is hulp”. Verder wordt de Goddelijke naam verwerkt in verklarende voetnoten, zoals bij Mattheüs 3:3 en Handelingen 5:41.