Joannes Theodorus BEELEN
Het Nieuwe Testament
Amsterdam – ’s Hertogenbosch, 1860-1866
Een vertaler met de bijnaam ‘Groot-Nederlandse Hiëronymus’ mag door de grote poort de vertaalwetenschappelijke zaal betreden. Joannes Theodorus Beelen (1807-1884) geldt als één van de meest invloedrijke katholieke bijbelgeleerden van de 19e eeuw. Zijn werk op het gebied van Bijbelstudie, en in het bijzonder zijn vertaling van het Nieuwe Testament, heeft een blijvende impact gehad op de katholieke exegese. Beelen stond bekend om zijn toewijding aan filologische precisie en zijn streven naar een diepgaande uitleg van de Schrift. Daarbij liet hij zich sterk leiden door de Latijnse Vulgaat en de oorspronkelijke Griekse teksten.
Levensloop
Beelen werd op 29 maart 1807 in Amsterdam geboren. Op jeugdige leeftijd toonde hij een bijzondere interesse in theologie en talen. Hij ontving privé-onderwijs in de Hebreeuwse taal van Joodse leraren. Dat legde de basis voor zijn latere specialisatie in de bijbelse wetenschappen en wat ook zijn bijnaam opleverde. Na zijn priesterwijding in 1832 vervolgde hij zijn studie in Leuven. Daar specialiseerde hij zich in de bijbelse wetenschappen en klassieke filologie. In 1836 werd hij benoemd tot hoogleraar van het Oude en Nieuwe Testament en oosterse talen aan de Katholieke Universiteit Leuven. Hier zou hij bijna vijf decennia les geven. Door zijn verdiensten als bijbel- en taalgeleerde werd hij benoemd tot huisprelaat van de paus. Hij was adviseur van de Congregatie van de Index en erekanunnik van Luik en Ridder in de Orde van Leopold. Zijn academische carrière viel samen met een periode van hernieuwde interesse in Bijbelvertalingen binnen de katholieke wereld. Het Eerste Vaticaans Concilie (1869-1870) had nadruk gelegd op de onfeilbaarheid van de paus en de autoriteit van de Kerk. Dat droeg bij aan de behoefte om orthodoxe, door de Kerk goedgekeurde Bijbelvertalingen te bevorderen. In dit kader werd Beelen’s werk bijzonder relevant.
Vertaalfilosofie
Beelen’s aanpak van Bijbelvertaling werd gekenmerkt door een diep respect voor de Latijnse Vulgaat, de officieel erkende Bijbeltekst van de Katholieke Kerk sinds het Concilie van Trente (1545-1563). Tegelijkertijd hechtte hij groot belang aan de oorspronkelijke Griekse tekst van het Nieuwe Testament, die hij gebruikte om de betekenis van de Vulgaat te verduidelijken en waar nodig te corrigeren. Hij beschouwde de Vulgaat als de “moedervertaling”, maar was van mening dat deze niet onfeilbaar was.
Beelen geloofde dat een vertaling zowel trouw moest blijven aan de bronteksten als begrijpelijk moest zijn voor de lezer. Hij pleitte voor een letterlijke vertaling waar mogelijk. Maar hij koos voor parafraserende passages als dat nodig was om de betekenis duidelijk over te brengen. Een volledige breuk met de oude Van Winghe-vertaling [Leuvense Bijbel] leek niet raadzaam. Hij licht toe: Waar de overzetting van Van Winghe of eenige andere Nederduitsche vertaling mij voldeed, heb ik die gevolgd; naar noodelooze nieuwheid zocht ik nergens. Behalve de oude Syrische vertaling, de zogenaamde Peshito, hebben mij de Italiaansche, Fransche en Engelsche, doch voornamelijk de Hoogduitsche vertalingen goede diensten bewezen.” (pag. x). Zijn vertaalwerk getuigde van een streven naar balans tussen academische nauwkeurigheid en pastorale toegankelijkheid. Een belangrijke publicatie die Beelen’s vertaalfilosofie samenvat, is zijn werk Grondregels voor het vervaardigen eener Nederduitse vertaling van het Nieuwe Testament. In dit boek formuleerde hij richtlijnen voor vertalers. Hij benadrukte dat een getrouwe vertaling niet alleen rekening moest houden met de letterlijke betekenis van de tekst, maar ook met de stijl en context van het origineel. Hij beklemtoonde het belang van een diepgaande kennis van zowel de oorspronkelijke talen als de Nederlandse taal, om zo een vertaling te maken die zowel accuraat als toegankelijk was.
Het Nieuwe Testament
Zijn vertaling van het Nieuwe Testament verscheen in delen, beginnend in de jaren 1850. Het project weerspiegelde zijn ambitie om een katholieke tegenhanger te bieden voor de protestantse Bijbelvertalingen die in de 19e eeuw aan populariteit wonnen. Beelen’s werk was niet alleen een vertaling. Het presenteerde ook een uitgebreide commentaartekst waarin hij exegetische en filologische inzichten deelde.
Opbouw van het werk
Beelen’s Nieuwe Testament werd ingedeeld in afzonderlijke boeken. Elk werd voorzien van een inleiding, tekstkritische noten en theologische uitleg. Zijn toelichtingen getuigen van zijn eruditie en diepe kennis van zowel klassieke als patristische literatuur. Hij gebruikte de geschriften van kerkvaders zoals Hiëronymus, Augustinus en Chrysostomus om zijn interpretaties te onderbouwen. Een voorbeeld van zijn aanpak is te vinden in zijn behandeling van het Johannesevangelie. Hij besteedde veel aandacht aan de proloog (“In het begin was het Woord”), waarbij hij de Griekse term λόγος (logos) analyseerde in het licht van de Hellenistische filosofie en de Joodse wijsheidstraditie. Beelen benadrukte de goddelijke natuur van Christus en bekritiseerde protestantse interpretaties die volgens hem onvoldoende recht deden aan dit aspect.
Controverses
Hoewel Beelen’s werk binnen de katholieke gemeenschap werd geprezen, was het niet zonder controverse. Sommige conservatieve geestelijken vonden dat hij te veel ruimte liet voor kritische tekstanalyse, wat zij beschouwden als een protestants kenmerk. Aan de andere kant bekritiseerden sommige liberalere theologen zijn vasthoudendheid aan de Vulgaat als beperkend en ouderwets.
Het Oude Testament
Naast zijn werk aan het Nieuwe Testament leverde Beelen ook een belangrijke bijdrage aan de studie en vertaling van het Oude Testament. Zijn persoonlijke vertaling van de Psalmen, Spreuken, Prediker, Wijsheid en Ecclesiasticus (1878-1883) verschenen in aparte uitgaven en werden later opgenomen in Het Oude Testament in ’t Vlaamsch vertaald en uitgeleid (1896-1897). Deze 7-delige reeks werd later de Belgische Professorenbijbel genoemd. Ondanks zijn bescheiden bijdrage aan de vertaling van het Oude Testament, schreef hij uitgebreide commentaren en richtlijnen die toekomstige vertalers hielpen om de Hebreeuwse teksten op een wetenschappelijke en theologisch verantwoorde manier te benaderen. Zijn expertise in Hebreeuws en zijn kennis van de rabbijnse literatuur stelden hem in staat om nuances in de tekst bloot te leggen die vaak over het hoofd werden gezien. Beelen benadrukte het belang van het Oude Testament als basis voor het Nieuwe Testament. Hij werkte aan diverse academische studies waarin hij de typologische verbanden tussen de twee delen van de Bijbel uitlegde. Zijn methodologie omvatte een combinatie van filologische precisie en theologische reflectie omvatte, heeft de katholieke exegese van het Oude Testament aanzienlijk verrijkt.
Wetenschappelijke Bijdragen
Invloed en Erfenis
De invloed van Beelen’s werk reikte verder dan zijn eigen tijd. Zijn vertaling van het Nieuwe Testament werd gebruikt in katholieke seminaries en door geestelijken die op zoek waren naar een diepgaande uitleg van de Schrift. Zijn stijl en methoden raakten later enigszins uit de gratie door de opkomst van nieuwere wetenschappelijke benaderingen. Toch blijft zijn werk een belangrijk voorbeeld van 19e-eeuwse katholieke Bijbelexegese. Beelen’s nadruk op de combinatie van filologische precisie en theologische orthodoxie inspireerde latere katholieke vertalers en bijbelwetenschappers. Zijn inspanningen droegen bij aan de legitimatie van tekstkritische studies binnen de katholieke kerk, een veld dat tot dan toe voornamelijk werd gedomineerd door protestantse geleerden.
Beelen’s werk als vertaler van het Nieuwe Testament weerspiegelt zijn toewijding aan de katholieke traditie en zijn streven naar wetenschappelijke nauwkeurigheid. Zijn vertaling en bijbehorende commentaren hebben een blijvende invloed gehad op de studie van de Bijbel binnen de katholieke kerk. Hoewel zijn methoden en inzichten niet zonder kritiek waren, blijft zijn werk een waardevol monument in de geschiedenis van de Bijbelvertaling en -exegese.