Johannes Henricus VAN DER PALM
Du Mortier & Zoon, Leiden
1815-1830
“Ik heb er veertig jaar aan gewerkt, waarvan acht als een paard“. Dit waren de woorden van Van der Palm bij het uitgeven van zijn vertaling van de Bijbel die wel eens wordt omschreven als een ‘monumentaal werk’.
Het leven van Johannes Henricus van der Palm zal op de één of andere manier altijd nauw verbonden blijven met school en onderwijs. Zo was zijn vader hoofd van een stadsschool toen hij op 17 juli 1763 in Rotterdam geboren werd. Al op zijn vijftiende jaar begon hij in Leiden aan zijn studie ‘letteren’ en daarna ’theologie’. Onder de befaamde oriëntalist, professor Hendrik A. Schultens promoveerde hij met een uitstekend ‘specimen academicum’ over de tekst van het Bijbelboek Prediker. Tussen 1785 en 1787 was hij Gereformeerd predikant te Maartensdijk bij Utrecht. Hier komen zijn oratorische kwaliteiten reeds duidelijk aan het licht. Bij de komst van de Pruisische troepen ontvlucht hij het dorp en houdt de kansel verder voor bekeken. In Middelburg treedt Van der Palm in particuliere dienst en wordt huispredikant en bibliothecaris. De tijdsruimte die hij hier geniet, wijdt hij aan studie. Hij publiceert er zijn Eenige liederen van David vertaeld en opgehelderd (1791, Middelburg). In 1796 volgde zijn benoeming tot hoogleraar in de oosterse talen. Later werd Van der Palm in de gelegenheid gesteld staatkundige diensten te leveren en werd hij van 1799 tot 1806 Agent van Nationale Opvoeding in ’s Gravenhage. Tijdens zijn ambtstermijn maakte hij werk van onderwijshervormingen en in 1804 voerde hij de eerste officiële regeling voor de spelling van het Nederlands in. In 1806 werd hij weer hoogleraar in Leiden en bleef dit tot aan zijn dood in 1840. Als oriëntalist heeft Van der Palm geen publicaties onder zijn naam staan. Zijn talenkennis stond volledig in functie van zijn vertolking van de Bijbel.
Tussen 1820 en 1830 brengt Van der Palm zijn Bijbelvertaling met uitgebreide kanttekeningen uit, door tijdgenoten geroemd als een meesterwerk. Net als Van Hamelsveld en Van Vloten werd zijn werk aanbevolen als huisbijbel. Toch lopen zijn vertaalprincipes niet met die van hen gelijk. Een nieuwe vertaling acht hij nodig vanwege het verouderde taalgebruik in de Statenbijbel. Maar een radicale breuk met de oude Bijbel vindt hij niet erg wenselijk. In hun vertalingen kan men ‘den Bijbel niet… wedervinden’, klinkt zijn bezwaar. De vertaling van Van der Palm sluit bijgevolg nauwer aan bij de Statenvertaling. Bekende teksten als de Decaloog en het Modelgebed zijn vrijwel identiek. Elders onderscheidt hij zich door een lenige en stijlvolle woordkeuze. Zijn literaire begaafdheid komt vooral tot uiting wanneer hij de schoonheid van de Bijbel in het Nederlands wil opdelven. Hoewel hij kiest voor een concordante vertaling, veroorlooft hij zich bepaalde vrijheden om te variëren. Soms geeft hij de voorkeur aan een omschrijving dan aan een letterlijke vertaling.
Het gebruik van de weergave ‘JEHOVA’ beperkt zich tot die plaatsen waar er een duidelijker contextueel verband bestaat met de betekenis van de Goddelijke naam, zoals in Exodus 6:1, 2; Psalmen 83:18; Jesaja 42:8, enz. Niettemin publiceert Van der Palm in 1805 (2de druk, 1841) een commentaar op het Bijbelboek Jesaja met eigen vertaling, waarin hij opmerkenswaardig wél kiest voor een constante weergave van JEHOVA.