Geschiedenis van de Nederlandse Bijbelvertaling in druk: 15e eeuw
Met de Delftse Bijbel begint de geschiedenis van de gedrukte Nederlandse Bijbel. Deze Bijbel is genoemd naar de plaats waar hij in 1477 in een tweedelige folio-uitgave verscheen. De uitgevers waren Jacob Jacobszoen van der Meer en Mauricius Yemantszoen van Middelborch. De eerste vrucht van hun drukpersen was echter geen volledige Bijbel. Het Nieuwe Testament en de psalmen vinden we er niet in terug. Blijkbaar waren afzonderlijke Bijbelboeken en perikopen in handschriftvorm meer in omloop. Als basistekst werd een Latijnse Vulgaat gebruikt. Over de anonieme vertaler is weinig bekend. Historisch onderzoek geeft een voorzichtige wenk naar een kartuizermonnik van een klooster in Herne, ten zuiden van Brussel. De vertaler zelf was waarschijnlijk van Oost-Vlaamse origine. Opmerkenswaardig is de proloog van de Delftse Bijbel, die vrijwel ongewijzigd werd overgenomen van de Historiebijbel uit 1360. Bepaalde passages verwijzen naar de hekel die de geestelijkheid had aan een lekenbijbel en de obstructie die ze voerde tegen de productie ervan. Hieruit blijkt dat deze strijd in 1477 allerminst aan kracht had ingeboet.
De Delftse Bijbel, die zijn stempel zou drukken op latere Bijbeluitgaven in de volkstaal, wordt terecht betiteld als een ‘mijlpaal in de geschiedenis’. Hij luidde een nieuw tijdperk in waarin het volkstaalboek, waaronder de Bijbel, voor een breed publiek toegankelijk werd. De totale oplage wordt geschat op ca. 250 exemplaren waarvan er nog een 60-tal exemplaren bekend zijn, grotendeels in gerenommeerde bibliotheken.
Een completere Bijbel verscheen ruim een jaar nadien, in 1478/79. Hij werd de Keulse Bijbel gedoopt, uitgegeven door Heinrich Quentel in twee forse foliodelen. Voor de vertaling is grotendeels gebruik gemaakt van de Delftse Bijbel. Het Hooglied bleef echter onvertaald in het Latijn. Aangezien dit Bijbelboek een poëtisch liefdeslied is, schreef men het een geringe waarde toe voor een al te jeugdige lezer. Oudere, rijpe lezers zouden de geestelijke waarde ervan beter kunnen inschatten. Kennelijk werd van dit publiek verwacht dat zij de kennis van het Latijn machtig waren. De bewerkers van de Keulse Bijbel moeten waarschijnlijk gezocht worden onder de ‘Moderne Devotie’ of een aanverwante geloofsgemeenschap. De ‘Moderne Devotie’, gesticht door Geert Groote (1340-1384), is bekend voor de grote ijver van haar leden voor het verspreiden en lezen van Bijbelgedeelten in de volkstaal. Een opvallend kenmerk van de Keulse Bijbel zijn de illustraties, waarin vooral de geestelijkheid onder vuur genomen wordt. De houtsneden, afkomstig van een anonieme kunstenaar, brachten een scherpe veroordeling van de kerkelijke autoriteiten in beeld. Voornamelijk die uit de Openbaring van Johannes: onder de verdoemden tijdens het grote oordeel ziet men prelaten, waaronder kardinalen en zelfs een paus! Paus Sixtus IV liet in 1479 een brief uitgaan die de vertegenwoordigers van de universiteit van Keulen het recht gaven streng op te treden tegen drukkers, kopers en lezers van ‘bezwarende’ boeken. Aangezien de Keulse Bijbel rond die tijd verscheen, is de relatie met dit pauselijke schrijven waarschijnlijk. De kerkelijke overheid stond erg achterdochtig tegenover het gebruik van de Bijbel in de volkstaal. We mogen dus aannemen dat de uitgave van de Keulse Bijbel een gedurfde onderneming was.