Statenbijbel of Statenvertaling

STATENBIJBEL of STATENVERTALING

Weduwe Hillebrant van Wouw /
Paulus Aertsz van Ravesteyn
Leyden, 1636-’37

Statenbijbel (1636-37) Eerste druk

Voorbereiding en ontvangst

Op donderdag 17 september 1637 werd een nieuwe vertaling van de Bijbel overhandigd aan de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden. Het was het eindresultaat van het grootste vertaalproject dat ooit in de Nederlanden ondernomen was, een mijlpaal in de geschiedenis van de Nederlandstalige Bijbel. De royale foliant was in paars fluweel gebonden en vertegenwoordigde de eerste volledige Nederlandse Bijbeluitgave, ‘getrouwelijck over-geset’ uit de oorspronkelijke talen. Deze vertaling kwam vanaf de 18de eeuw algemeen bekend te staan als de ‘Statenbijbel’ of ‘Statenvertaling’.

Dordtse synode – 1618/1619

De beslissing tot ‘een nieuwe oversettinge’ was genomen in 1618 tijdens de tweede reeks zittingen van de Dordtse Synode – een kerkelijke vergadering op het hoogste niveau. Tijdens de 13de zitting op 26 november 1618 werden zes vertalers en een groot aantal revisors en adviseurs aangewezen. De vertalers van het Oude Testament waren: Johannes Bogerman, Willem Baudartius en Gerson Bucerus. De vertalers van het Nieuwe Testament en de apocriefe boeken: Jacobus Rolandus, Herman Faukelius en Petrus Cornelisz. De laatste twee overleden nog voor zij hun vertaalwerk konden opstarten en werden vervangen door Festus Hommius en Antonius Walaeus. Johannes Bogerman, vertaler voor het Oude Testament en voorzitter van de synode, benadrukte de noodzaak Gods stem ook in het Nederlands te laten horen.  Nadat daarover consensus bereikt was, kon men de lijnen uitzetten rond de verschillende aspecten van de vertaling. Ieder Bijbelwoord werd als de neerslag van heilige geest beschouwd. Om die reden bepaalde men dat een zo letterlijk mogelijke weergave van de Hebreeuwse en Griekse brontekst het uitgangspunt moest zijn. Dit prestigieuze vertaalproject kostte meer dan 75.000 gulden – een gigantisch bedrag in die tijd. De financiering werd volledig gedragen door de Staten-Generaal. Dit is karakteristiek voor de 17de eeuw waarin nog geen duidelijke scheiding tussen kerk en staat bestond.

Statenbijbel (1636-37) Genesis 2:4, kanttekening ‘IEHOVAH’

Tijdens de Dordtse Synode stond ook de weergave van de Godsnaam ter discussie. Martinius van Bremen en Fransiscus Gomarus pleitten voor een weergave van de naam ‘Jehovah’ omdat de titel ‘Heere’ geen correcte weergave is van ‘JHWH’ die in de Bijbeltekst duidelijk fungeert als een eigennaam. Eerder had de invloedrijke Joodse Hebraïst en Bijbelvertaler Immanuel Tremellius dit toegepast in zijn Latijnse vertaling van het Oude Testament. Onder Bijbelgeleerden, theologen en predikanten genoot Tremellius immers groot gezag. Niettegenstaande de taalwetenschappelijke argumenten liet Bogerman de beslissing doorwegen naar de vertaaltraditie van de Deux-Aesbijbel. Daarin was het volk gewend de Godsnaam te lezen als ‘Heere’ en op sommige plaatsen als ‘HEERE’ (zoals Exodus 6:3). Een consequent gebruik van een gevocaliseerd Tetragram zoals ‘Jehovah’ beschouwde men als een onherstelbare breuk met de voorgaande Bijbel en kon de invoering van de nieuwe Bijbel afremmen. Uiteindelijk werd besloten het Tetragram in de Bijbeltekst weer te geven met ‘HEERE’ in kapitale letters. De toelichting hierover is te lezen in een verklarende kanttekening bij Genesis, hoofdstuk 2, vers 4, de eerste keer waar Gods naam in het Oude Testament aangetroffen wordt. Er staat: “Onthoudt dit eens voor al : Waer Ghij voortaen het woort HEERE met groote letteren geschreven vint / dat aldaer in ’t Hebr. het Woort IEHOVAH, ofte korter / IAH, staet.

Tijdens een feestelijke plechtigheid werd op 17 september 1637 het eerste exemplaar officieel aan de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden aangeboden. Het was een groot-formaatbijbel in een prachtige uitvoering van paars fluweel, vergulde snede en dubbele sloten. [*De invoering van de Statenbijbel werd onmiddellijk een succes. De Deux-Aesbijbel, waarvan het Oude Testament feitelijk een vertaling van een vertaling is, moest in deze nieuwe Bijbel zijn meerdere erkennen. Vanaf 1637 werd dan ook geen enkele uitgave van de Deux-Aesbijbel meer gedrukt. Op enkele uitzonderingen na werd de Statenvertaling in brede kring aanvaard binnen het protestantisme en zou ze eeuwenlang een diepe invloed uitoefenen op het godsdienstige leven van miljoenen. In de periode van 1637-1657 kwamen enige honderdduizenden exemplaren van de pers. Sommige bronnen spreken over een half miljoen! Dat betekende dat elk gereformeerd gezin minstens één Statenbijbel bezat. Het was in die tijd niet ongewoon dat men de Bijbel één keer per jaar helemaal doorlas. [*] Dit exemplaar wordt samen met de drukproeven, autografen en de correspondentie bewaard in het Utrechts Archief in Nederland. In mei 2023 kon Biblia Neerlandica een inkijkje nemen. Zie hiervoor de VIDEO.

Jacobus Rolandus

De Statenvertaling wordt niet alleen beschouwd als een mijlpaal in de geschiedenis van de Nederlandstalige Bijbel. Ze heeft ook invloed gehad op de Nederlandse taal. Veel gangbare woorden en uitdrukkingen zoals aanfluiting, muggenzifter, zondebok en in zak en as zitten zijn ontleend aan de Statenvertaling. Vooral in de beginperiode had ze een sleutelrol in het onderwijs. De Bijbel werd niet alleen gebruikt in de kerkdienst, maar ook om kinderen op school te leren lezen. Deze ontwikkeling zorgde ervoor dat het ‘algemeen Nederlands’ de verschillende streekdialecten begon te overkoepelen. Toch is de taal van de Statenvertaling niet zo vernieuwend als ooit gedacht werd. In het Nieuwe Testament is het woordgebruik zelfs voor 80% te herleiden tot de Deux-Aesbijbel. Jacobus Rolandus legde het fundament voor de basistekst en was als dominee en vertaler zeer vertrouwd met het woordgebruik van de oude Bijbel. Maar ook de synodeleden schuwden grote vernieuwing in de tekst om het aroma van de Deux-Aesbijbel niet te verliezen. Tenslotte was het puike vertaalwerk van Johannes Dyrkinus destijds eveneens op de Griekse brontekst gebaseerd en was het niet nodig om in de nieuwe vertaling daar ver vanaf te wijken.

Eerste Amsterdamse roofdruk uit 1641

Verzet uit Amsterdam

De uitgave van de Statenvertaling was ook een financiële voltreffer. Niet in het minst voor de weduwe en erfgenamen van Hillebrant Jacobsz. van Wouw die van de Staten-Generaal het exclusieve recht ontvingen om gedurende 15 jaar Statenbijbels uit te geven. De tandem met de drukker Paulus Aertsz van Ravesteyn heeft de nieuwe Bijbel de weduwe geen windeieren opgeleverd. Binnen 15 jaar zag zij haar persoonlijk vermogen verviervoudigen, tot een kapitaal van omgerekend ongeveer € 2,5 miljoen Euro! (cijfers van 2012)  Het hoeft niet te verbazen dat er stevig verzet kwam van Bijbeldrukkers in andere Hollandse steden – met de hoofdstad Amsterdam voorop. Door het privilege toegekend aan weduwe van Wouw zagen zij inkomsten aan hun neus voorbijgaan. De Bijbelproductie in Amsterdam dreigde stil te vallen. Onder bescherming van het machtige stadsbestuur gaven een aantal Amsterdamse drukkers in 1641 een grote Statenbijbel uit. Op de titelbladen zien we de vermelding van verschillende Amsterdamse drukkers, zoals Ot Barentsz Smient, Theunis Iacobsz, Jan Fredericsz Stam en Everhard Cloppenburg, drukkers die later ook op eigen naam Bijbeledities zouden uitgeven. Waarschijnlijk hebben zij op dat moment collegiaal de drukkershanden ineengeslagen om zo snel mogelijk een eigen Statenbijbel uit te geven. Dit gezamenlijke initiatief bracht mee dat niet alleen een financiële spreiding onder de drukkers/uitgevers mogelijk gemaakt werd, maar dat er ook juridisch een gedeeld risico ontstond. Zij kwamen immers in aanvaring met een besluit van de Staten-Generaal! Ondanks de beschermende hand van de magistratuur boven het hoofd zal de uitgave van deze eerste Amsterdamse druk enige ongerustheid teweeggebracht hebben. Weduwe van Wouw verweerde zich hevig tegen deze illegale Bijbeluitgave. Haar protest kon echter niet verhinderen dat er nadrukken van de Statenbijbel bleven verschijnen. In de jaren daarop verschenen er niet alleen in de hoofdstad zogenaamde ‘roofdrukken’ of ‘piratendrukken’. Ook Bijbeldrukkers in andere steden als Haarlem, Dordrecht en Gouda voelden zich door het Amsterdamse precedent gesteund en pikten een graantje mee door een eigen Statenbijbel op de markt te brengen.

Een bijzondere uitgave is die van de Amsterdamse uitgever Everhard Cloppenburg. Hij bracht in 1643 een prachtige folio-editie uit. Op de achterzijde van het titelblad richt de uitgever het woord tot de ‘Christelikke Leser’. Onder toeziend oog van de ‘Achtbare Heeren de HH. Burgemeesters ende Regeerders der Stadt Amsterdam’ werd ‘alle mogelikke vlijt ende zorgvuldicheyt aangewendt’ om een zuivere, betrouwbare Bijbeltekst te leveren. Ter vervanging van de handtekening van Barend Langenes, de vertegenwoordiger van de Staten-Generaal, staat het stadswapen van Amsterdam afgedrukt. Volgens de aankondiging op het titelblad werd deze uitgave ‘Verciert met seven nieuwe Bybel-Caerten’, wat de aantrekkelijkheid van deze uitgave moest vergroten. De Bijbel bevat de kaarten van Petrus Plancius, de beroemde cartograaf en predikant uit Vlaanderen. In deze tweede serie werd de naam Plancius veranderd in D.R.M. Mathes. De wereldkaart is één van de vroegste producties van Plancius en is gebaseerd op de wereldkaart van Mercator uit 1587. De overige kaarten zijn prachtig uitgevoerd met cartouches die telkens Bijbelse taferelen bevatten. Deze gravuurtjes van hoge kwaliteit hielpen de lezer om zich de Bijbelse verhalen te visualiseren (zie ‘Kaarten in Bijbels’).

Corrigeerbijbel en herdrukken

Kort na verschijning werden er in de Statenbijbel een aanzienlijk aantal drukfouten vastgesteld.  De uitgave van een nieuwe, grondig gecorrigeerde uitgave werd steeds meer als een noodzaak gezien. Paulus Aertsz van Ravesteyn, de drukker van de eerste uitgave uit 1637, werd ook gevraagd een lijst met drukfouten te publiceren. Pas in 1655 verscheen het ‘Register van de verbeteringe der Druck-fauten ende Misstellinghen’ uit de eerste druk. Na het overlijden van Paulus Aertsz van Ravesteyn zette zijn weduwe in hetzelfde jaar de drukkersactiviteiten voort. Twintig jaar na de eerste uitgave, in 1657 verscheen bij haar de zogenaamde ‘Corrigeerbijbel’, een verbeterde en gezuiverde editie van de Statenbijbel. Deze folio-uitgave wordt vooral in behoudsgezinde, gereformeerde gemeenschappen tot op de dag van vandaag beschouwd als de beste Statenbijbel ooit. Niettemin bracht hetzelfde drukkershuis een jaar eerder, in 1656 een octavo-uitgave met een gecorrigeerde tekst. Op de titelbladen van zowel het Oude als het Nieuwe Testament staat duidelijk te lezen: “Van de Druckfauten ende Mis-stellingen, die in de eersten Druck gevonden worden, door ghemeene ordre der Nederlandsche Kercken, verbetert.”. Deze editie, en niet de folio-uitgave uit 1657, is dus feitelijk de eerste uitgave van een gecorrigeerde Statenbijbeltekst. Van deze uitgave wordt een exemplaar aangetroffen in de gespecialiseerde bibliotheken van de Vrije Universiteit in Amsterdam en van het Nederlands Bijbelgenootschap in Haarlem.

Kunst en Keur-3Naast de Van Ravesteyn-uitgeverij in Leiden en later in Amsterdam, zijn er in de loop der tijd drukkers en uitgevers geweest die hun bekendheid vooral te danken hebben aan de Statenbijbel, zoals de familie Keur in Dordrecht. Hendrik en Jacob Keur leerden het vak van hun stiefvader, Jacob Cornelisz. Braat en dat gaf de aanzet voor een generaties lang durend succesverhaal. Van 1666 tot 1732 verschenen er niet minder dan 60 uitgaven van de Keurbijbel!  De oplagen waren soms zo omvangrijk dat de zolder van het Dordtse stadhuis als opslagplaats gebruikt werd. De laatste folio-uitgave werd in 1756 voltooid. Keurbijbels waren erg geliefd omdat zij garant stonden voor hoge kwaliteit en praktisch gelijkwaardig aan de Ravesteyn-edities beschouwd werden. Om een behoedzame koper te overtuigen gaf de naam ‘Keur’ wellicht de doorslag als extra koopargument. Kennelijk werkte de familienaam als een soort keurmerk, zoals keurtroepen of een keurslager. Niet dat dit bepalend was voor het succes van de Keurbijbels. Maar het was beslist een bijkomend voordeel voor een goede omzet.

BIBLIA – Weduwe J. Elzevier, Leyden (1663)

Behalve de uitgevers die van het drukken van Bijbels hun hoofdactiviteit gemaakt hadden, waren er ook gevestigde uitgevers die zich bij het selecte groepje Bijbeldrukkers aansloten door één of twee drukken te bezorgen. Eén van hen was de Leidse firma Elzevier. Door haar universiteit was Leiden in de 17de eeuw uitgeroeid tot het intellectuele bolwerk van de noordelijke Nederlanden. Met de benoeming als universiteitsdrukker en haar vele wetenschappelijke publicaties legde het drukkersgeslacht Elzevier het fundament voor internationale faam. Joannes Elzevier stond tot 1661 aan het roer van het bedrijf. Toen deze op 39-jarige leeftijd overleed, nam zijn weduwe Eva van Alphen de drukkersactiviteiten over. De weduwe bracht in 1663 een Statenbijbel uit in een fors folio-formaat. Het is de enige uitgave uit de 17de eeuw die gedrukt werd in een – naar huidige normen – gemakkelijk leesbare Romeinse letter. De uitgave bevat naast een typografisch titelblad ook een merkwaardige titelgravure (foto links). Het geboden tafereel bevat naast putti die de Wet en het Evangelie tonen, ook de afbeelding van twee dames, centraal op de prent. Eén ervan draagt een gewaad, zo gedrapeerd dat duidelijk een ontblote borst te zien is. Hoe zuiver het aanvankelijke motief ook was, in ‘deftige’ gereformeerde kringen werd dergelijke afbeelding maar weinig gesmaakt. Werd de titelgravure direct bij aanschaf verwijderd en gebruikt voor de aanmaak van de houtkachel? Dat is niet met zekerheid vast te stellen. Maar het is wel opvallend dat vandaag in relatief weinig Elzevierbijbels de titelgravure nog gevonden wordt.

Jehovahbijbel (1755) TitelJEHOVAH-Bijbel

In de 18de eeuw waren er drukkers zoals Samuël Luchtmans in Leiden en Nicolaas Goetzee in Gorinchem die zich ook profileerden als Statenbijbel-drukkers. Van de Goetzee-drukkerij verscheen in 1755 de zogenaamde Jehovah-Bijbel. Dit was een aangepaste Statenbijbeltekst voor ‘Liefhebberen van de zuivere Nederduitsche Taal’. Een eerste, duidelijke wijziging betreft de Godsnaam die in het gehele Oude Testament consequent met JEHOVAH weergegeven wordt. Verder werden er veranderingen in taal en spelling aangebracht. De uitgaven van de Jehovah-Bijbel werden anoniem uitgegeven. Maar de verwantschap met Goetzee’s legale Statenbijbel uit 1748 is overduidelijk. Er bestaan gegronde redenen om aan te nemen dat Goetzee bij het drukken van de Statenbijbel uit 1748 zelfs gelijktijdig aan de Jehovah-Bijbel werkte. Waarschijnlijk bestond er bij de uitgever enige ongerustheid over de uitgave van een aangepaste Bijbeltekst. De weergave van Gods naam ‘HEERE’ wijzigen naar ‘JEHOVAH’ werd van overheidswege beschouwd als gemorrel aan de geautoriseerde tekst van de Statenvertaling en was dus verboden. Was dit de reden waarom Nicolaas Goetzee zolang wachtte om de Jehovah-Bijbel uit te brengen?  

JEHOVAH-Bijbel – 1762

De eerste uitgave verscheen pas in 1755, vier jaar na het overlijden van Nicolaas. Het is zijn weduwe die uiteindelijk het oorspronkelijke plan uitgevoerd heeft. Van de Jehovah-Bijbel zijn acht ongewijzigde uitgaven bekend, gespreid over de tijd uitgebracht in 1755 (3x), 1756, 1761 en drie in 1762. Waarschijnlijk gaat het hier over het resultaat van slechts één grote productie, waarvan telkens een kleiner deel van de voorraad uitgegeven werd. Elke uitgave ontving een gewijzigd titelblad (voor de verschillende titelbladen: zie Godsnaam in Bijbels – 17de eeuw – Statenbijbel). Een aanzienlijke groep van Bijbellezend en –studerend Nederland uit de 18de eeuw had klaarblijkelijk behoefte aan een Bijbeltekst die Gods Naam als een eigennaam weergaf en betreurde het Dordtse besluit om die te vervangen door ‘HEERE’. 

Bijbelgenootschappen en herzieningen

Met de oprichting van de Bijbelgenootschappen vanaf het begin van de 18de eeuw, verschenen geleidelijk aan gereviseerde Bijbelteksten. In 2004 verscheen op initiatief van de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), een deeluitgave van een herziene tekst van de Statenvertaling. Uitgangspunt is de bestaande tekst van de Statenvertaling en de door de toenmalige vertalers gebruikte Bijbelhandschriften. De bedoeling was door middel van een hertaling de toegankelijkheid en verstaanbaarheid van de Statenvertaling te vergroten. Een complete uitgave van de herziene Statenvertaling kwam in 2010 beschikbaar. 

De Statenvertaling heeft eeuwenlang kritiek op de vertaalde tekst in haar voordeel weten te beslechten. Tot op de dag van vandaag heeft de archaïsche, vaak plechtig aandoende ‘tale Kanaäns’ vele bijbellezers weten te charmeren. Niettemin ondervond ze vanaf de 20ste eeuw een definitieve terugslag. De steeds luider wordende kritiek betrof voornamelijk haar ouderwets klinkende tekst en de vertaling die niet bijbleef met de resultaten van de steeds groeiende Bijbelwetenschap. Een aantal herzieningen presenteerden een aangepaste tekst qua taal en spelling, maar die konden de critici niet de mond snoeren. De behoefte aan een nieuwe vertaling werd steeds duidelijker. Toen de Nieuwe Vertaling in 1951 verscheen verloor de Statenvertaling dan ook snel aan populariteit.  

De invloed van de Statenvertaling in het Nederlandstalige, religieuze landschap is momenteel beperkt tot de traditionele gereformeerde gemeenschappen. Binnen een sterk Calvinistische traditie behoudt de Statenvertaling een onaantastbare positie. In de meeste protestantse kerken wordt haar plaats ingenomen door vertalingen die een toegankelijker Nederlands presenteren, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV). In andere christelijke gemeenschappen is het gebruik van de Statenvertaling beperkt tot sporadische raadpleging voor individuele studiedoeleinden.